door Jos Verstraten, melkveehouder in Westerbeek en actief voor ZuivelNL en lto

In mijn jonge jaren werd er onderzoek gedaan naar hoeveel mest mais kon verdragen. En dat was veel. Erg veel. Zeker als je dat afzet tot de normen van nu. De ruimte die wij toen hadden, zorgt voor veel beperkingen vandaag.

Vanuit die historie heeft mais een negatieve naam. Als een slechte benutter van stikstof en veroorzaker van fosfaatverzadigde bodems. Met de omvang van het areaal wordt het gewas gezien als grootaandeelhouder in de overschrijding van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit doelen. Door die historie zijn wij als telers ook opgegroeid met het beeld dat mais veel mest behoeft om te kunnen presteren.

Wereldwijd is mais een belangrijk gewas. Juist vanwege het feit dat het gewas goed om kan gaan met een relatief lage input van meststoffen en vocht, een lage ziektedruk heeft en daarbij toch de potentie tot een volumineus en energierijk product.

Het telkens verlagen van de gebruiksnorm heeft ons gedwongen de benutting van de mineralen te verbeteren. Eigenlijk dus aanpassen aan de capaciteiten van het gewas. Dat vraagt omdenken ten aanzien van de teelt. Dat begint met het onderkennen van het effect van het scheuren van grasland. Mais is simpelweg niet in staat om al de vrijkomende stikstof te benutten. Wil je die laatste ton drogestof ook uit een perceel peuteren dan heb je daar ook onevenredig veel input voor nodig met dus ook veel verliezen.

Ook met de huidige gebruiksnorm blijkt het mogelijk om kwaliteitsmais te telen. Daarbij is op uitspoelingsgevoelige grond een geslaagd vanggewas essentieel. Zowel voor het voorkomen van uitspoeling in de winter als het voorzien in voedingsstoffen voor het volgende seizoen. Dat betekent dus vroeg nazaaien óf onderzaaien. Dat laatste is sowieso een uitdaging gebleken waaruit lessen zijn te leren.

Verdeling kan helpen om de kwaliteit en het aanbod van vroege rassen te verbeteren op plekken waar geslaagde onderzaai risicovol is. Vakmanschap ontwikkelen helpt op plekken waar vroeg oogsten risicovol is. Zelf heb ik na 3 jaren experimenteren goede ervaringen met gelijkzaai van traag rietzwenk. 

Ik durf te stellen dat het vakmanschap van melkveehouders en akkerbouwers ertoe zal leiden dat wij binnen de milieukaders mais kunnen telen. Mais in het rantsoen verhoogt de energiedichtheid, verhoogt de ruwvoeropname en verlaagt dus de behoefte aan krachtvoer. De eerste kilo’s drogestof zorgen daarbij voor een enorme verbetering van de stikstofbenutting en daardoor ook een verlaging van ammoniak en methaan productie. En met name op droge zandgronden zorgt mais voor risicospreiding door een stabiele ruwvoerproductie. Die kwaliteiten geven mais perspectief voor de melkveehouderij.